Ik ben opgegroeid in de schaduw van Rotterdam, compleet met een 010-telefoonnummer en een pubertijd waarin woorden als skitta prima acceptabel waren. Het woord ‘prima’ misbruik ik pas sinds mijn Leidenjaren. Ik kan bij deze mededelen dat het 3 jaar en 8 maanden duurt voordat je als (aanleun-)Rotterdamse schuldig wordt bevonden aan de Leidsche -r.

De beschuldiging kwam van één van m’n stagebegeleiders. Ook dat nog. Praat er ein-de-lijk iemand tegen me, anders dan het nietapparaat en de verlepte kamerplant, iemand die over een paar maanden moet oordelen of ik 32 studiepunten op m’n buik of op m’n diploma bij kan schrijven, gaat het over een vermeend accent.

Eerlijk is eerlijk, ik heb al vaker op het verdachtenbankje gezeten. Met name in combinatie met wijn en een brallerig gezelschap (wat natuurlijk wel wil lukken met al die geneeskundestudenten, laten we eerlijk zijn) was het misschien al één of twee keer raak. Echter, één Leidse -r is een incident, twee stuks in één week is een identiteitscrisis.

Het was goed bedoeld, dat wel. “Ach, jij hebt zo’n lekkere -r”, waarop ik stamelde “een -r?” en eraan toegevoegd werd “ja precies, [hikkerig gelach] díe -r”. Het nietapparaat en de kamerplant maken me nooit aan het blozen en stamelen, maar die hoeven me dan ook niet te beoordelen. Godzijdank niet, ik zou weinig studiepunten krijgen voor het kijken van youtubefilmpjes (hoewel John Fealey heel grappig is), het stalken van m’n facebookvrienden en het schrijven van blogs. Of het wikipedia’en van het Leidse taaltje waar ik al dan niet gebruiker van ben geworden.

Mijn relatie met het nietapparaat (Nico) en de kamerplant (Pieter-Kees de Vijfde) is dus vrij intens na vijf stageweken, maar we zijn nog niet zo intiem dat ik zonder blozen een Leidse –r met ze deel, of een Rotterdamse. Al is het maar omdat ik bang ben dat iemand op de gang me hoort en ik officieel tot afdelingsidioot benoemd word.

Wat nu dus het geval is.

rotterdam
Thuis.