Na een paar maanden in Leiden meldde ik me aan om te assisteren bij de eerstejaarscursus ‘biodiversiteit’. Aangezien ik dit vak niet gevolgd had in Leiden, maar in Utrecht, was dit nogal een gok. Allereerst ging ik op gesprek bij de docent, een klein soort van sollicitatiegesprekje. Hier kwam ik doorheen, maar als ik heel eerlijk ben, denk ik, dat dit was om me een kans te geven en niet omdat ze overtuigd was van mijn kennen en kunnen.

Toen ik het rooster toegezonden kreeg begreep ik er helemaal niets van, er stond bij de eerste dag ‘vlaggetjes ophangen’. Naast dat ik niet begreep waarvoor we vlaggetjes op moesten hangen stond hier de hele dag voor gepland. Na een klein twijfelmoment besloot ik er niet meer over na te denken en het gewoon over me heen te laten komen. De eerste dag gingen we inderdaad de hele dag vlaggetjes uit de knoop halen en ophangen, gepaard met een scala aan plastic beesten en maffe geintjes.

Zo stond ik daar op mijn eerste onzekere dag, met een stukje binnenband van een fiets in mijn hand met een bordje ‘Platyhelminthes’ erbij, voor niet-biologen: dit betekent ‘platworm’. Op dat moment wist ik het even niet meer, wat ben ik hier precies aan het doen? De dag erna begonnen de voorbereidingen voor het practicum zelf, hier kwam ik er al snel achter dat er grote verschillen waren tussen Utrecht en Leiden. Waar ik uit Utrecht een goede theoretische achtergrond had moest ik nu mijn studenten kunnen vertellen over de binnenkant van dieren die ik zelf bij de voorbereiding voor het eerst had gezien.

Eigenlijk kwam het erop neer dat ik deze eerste periode me helemaal kapot werkte. Tijdens de practica stond ik met een constant rode kop omdat ik het erg graag goed wilde doen en alle vragen wilde beantwoorden, bij het nakijken in mijn avonduren schreef ik pagina’s vol met commentaar inclusief kleine tekeningen om uit te leggen hoe het wel had gemoeten en daarnaast besteedde ik nog tijd aan het voorbereiden van het volgende practicum. Dit klinkt als een ‘eens maar nooit meer’. Toch heb ik mezelf na deze eerste keer nog tweemaal aangemeld voor het assisteren: na één keer was ik helemaal om.

Er komen studenten binnen die heel duidelijk aan je laten weten dat dit niet hun vakgebied is, dat ze dit alleen maar doen omdat het verplicht is, geen zin hebben om tekeningen te maken en al helemaal niet in het voltooien van al deze practica. Aan het begin is dit te merken in hun manier van werken, met wat geintjes probeer je ze in ieder geval aan jouw kant te krijgen, waar ze hun best doen omdat je het aardig brengt maar je weet dat ze nog niet echt om zijn. De realisatie van wat ze aan het doen zijn is er ook nog niet, er komen nog opmerkingen waaruit blijkt dat ze niet door hebben dat deze dieren geleefd hebben: “Bij mij zit dit stukje aan de andere kant, klopt deze dan wel?”

Na de eerste  week komt het practicum waar ze, veelal voor het eerst in hun leven, een beest open gaan snijden. Dit vond ik zelf ook een erg vreemde ervaring waar ik van tevoren niet van wist hoe ik dit zou vinden. Het gaat hier om een zeepier, een beestje dat te koop is als vissenaas, een niet erg aantrekkelijk uitziend dier. Dan gebeurt er iets vreemds in zo’n practicumzaal, de ene helft realiseert zich ineens dat dit niet zomaar een betastudie is waar het draait om sommen en stofjes bij elkaar gooien, maar een vakgebied waar je creatief moet zijn, moet kunnen tekenen wat je ziet en precieze friemelwerkjes beloond worden. De andere helft heeft het misschien iets minder op dat gefriemel maar ziet wel waarom dit soort vakgebieden nog altijd voornamelijk in practicumzalen plaatsvinden, het ziet er niet uit zoals op plaatjes in boeken, je moet het zelf doen en zien om het te begrijpen.

Op zo’n moment kijk ik om me heen en zie ik studenten, nog net niet met hun tong uit de mond zoals vroeger bij een computerspelletje, maar wel met rode wangen en een zeer geconcentreerde blik naar het opengesneden wormpje voor hun in het bakje. Na een paar keer wisselend naar de handleiding, computer, boek en de worm kijken zie je bijna een lampje boven hun hoofden aanknippen en slaan ze druk aan het tekenen. Op zo’n moment begrijp ik de docent: dit vak is gewoon een feestje!