De songteksten van Lil’ Kleine, de manier waarop een inwoner van de Haagse Schilderswijk praat, de woorden die een vijftienjarig jongetje gebruikt om erbij te horen. De term ‘straattaal’ kan hier logisch bij aansluiten. Bij een 52-jarige blanke professor Berbertalen lijkt die aansluiting minder voor de hand te liggen. Toch heeft Maarten Kossmann (Universiteit Leiden) de spreekwijze – ook verbaal – flink onder de knie. “Straattaal is een spel van identiteiten.”

Maarten Kossmann

Als hij niet in Leiden zit, dan is hij wel in Marokko te vinden: “Ik bezoek Noord-Afrika al sinds 1988, dus van een band is zeker sprake. Maar het is ook juist de relatie tot de Nederlandse samenleving die Berbertalen zo interessant maakt.” Daarom onderzoekt Kossmann ook jongerentaal in de Marokkaanse gemeenschap hier. “En als je bezig bent met de spreekwijze van jongeren met een migratieachtergrond, dan zit je al snel in het onderwerp ‘straattaal’.”

‘Straattaal’ staat hier expres tussen haakjes; een duidelijke definitie blijft vooralsnog uitgesloten. “De enige betekenis die dat woord heeft, is de betekenis die mensen eraan geven”, aldus Kossmann. Sommige mensen vinden een woord als ‘godverdomme’ onder straattaal vallen, Van Dale geeft slechts aan dat het een ‘sterk van de standaardtaal afwijkende taal’ is.

Identiteit uitdrukken

Van een specifiek soort straattaal kan Kossmann wel een omschrijving geven: “Hierbij komt een hele lijst – voornamelijk Surinaamse – woorden kijken. Het gaat dan om woorden zoals pata ‘schoen’ en scorro ‘school’; woorden die mensen inzetten, zelfs als ze de taal waaruit deze komen, niet beheersen. Dat mensen ervoor kiezen zo’n woord te gebruiken, geeft aan dat zij op dat moment de intentie hebben een sociale betekenis uit te drukken: zij willen dan aangeven met welke groep zij zich identificeren.”

De sociale betekenis die zulk soort straattaal uitdrukt, wordt niet door iedereen met een waarderende blik bekeken. “Juist omdat straattaal voorkomt bij minderheidsgroepen in een bepaalde omgeving, is er soms sprake van een negatieve gevoelswaarde bij de taal. Tevens omdat er door de sprekers een stellige houding wordt aangenomen: “Wij trekken ons niets aan van jullie sociale normen: wij zeggen gewoon ‘de meisje’, want waarom zou je ‘het meisje’ zeggen?” Daar zit een element in van je afzetten tegen iets anders, wat dat andere ook moge zijn.”

Stoere schoenen

Maar die negatieve gevoelswaarde ontstaat niet door het verschijnsel van straattaal zelf. Kossmann weet het goed te verwoorden: “Een woord als pata draagt op zichzelf niets negatiefs bij zich, het is gewoon een woord voor schoen. Het zijn niet eens stoere schoenen, het zijn geen slechte schoenen; iedere schoen is een pata als je dat wil. Het zijn dus in principe niet de woorden zelf die negativiteit uitstralen, maar het is het beeld dat mensen erbij hebben.”

Al zijn er hierop wel een paar uitzonderingen, want uiteindelijk zijn niet alle straattaalwoorden even netjes. Een uitdrukking als paga slaan ‘aftrekken’ blijft gewoon grof. “En die grofheid verandert niet als je het anders verwoordt. Maar dat betekent juist weer dat die grofheid al in het woord zit, en niet een creatie is van straattaal zelf. Al is het wel zo dat de aanwezigheid van grove uitdrukkingen een kenmerk is van straattaal.”

Met papa naar osso

Toch heeft Kossmann wel het idee dat er tegenwoordig meer sympathie is tegenover straattaal. “Mensen raken meer gewend aan dit soort taalgebruik, en tonen daardoor minder verzet ertegen. De stad Rotterdam gebruikt het zelfs om zich te identificeren: daar is naast het station een hele muur versierd met straattaalwoorden.”

Ook zijn er Nederlanders zonder migratieachtergrond die het interessant vinden om zelf die woorden te gebruiken. “Ik hoorde laatst een evident autochtone vader tegen zijn zoontje zeggen: “Kom, we gaan naar osso.” Die vond dat gewoon leuk om zo te zeggen. En is daar iets mis mee?”